overeenkomt met de grond van de oorspronkelijke groeiplaats. Slaagt dat, dan wordt deze grond vermengd met een weinig van die grond, waarop we de soort later willen laten groeien. Lukt ook dit, dan wordt het percentage bijgemengde grond bij elke volgende “kweek” steeds opgevoerd, tot we op 100% eigen grond zijn gekomen. Aldus is de plant overgewend. Op deze wijze is het mogelijk moeilijke soorten van bijv. kalkrijke gronden over te wennen op kalkarme gronden. Het aanpassen overwennen gaat bij de ene soort sneller dan bij de andere.
VI KWEEKMETHODIEK
In principe wordt ervan uitgegaan dat alle soorten in de open lucht gekweekt kunnen worden. Enkele eenvoudige hulpmiddelen zijn ons daarbij van nut, zoals de koude bak, een kleine koude kas e.d. Veel soorten kunnen zonder ai teveel moeilijkheden in de voile grond worden gezaaid,. Zaaien in de volle grond kan in principe direct na rijping van het zaad geschieden (Wildemanskruid). Om praktische redenen wordt doorgaans in het voorjaar gezaaid. Sommige zaden kunnen een of meerdere jaren overliggen voordat ze kiemen. Voor het dagelijks onderhoud is het aan te bevelen om op regels te zaaien. We zaaien in het algemeen zo diep als het zaad dik is en met veel ruimte op de regel, zodat niet verspeend behoeft te worden. De meeste planten kunnen veelal bij voldoende grootte zo van de regel naar de bestemde plaats worden overgeplant. Ook winterstek van houtige gewassen kan in de volle grond worden gestoken. Denk daarbij voor Gagel aan voldoende vochtige grond. Ook soorten die wij door middel van scheuren, afleggen e.d. kweken kunnen zonder veel bezwaar in de volle grond worden uitgeplant (Varens, Longkruid, Viooltjes). In de bak komen de soorten die gestekt worden, al dan niet onder glas. Dopheide, Veenbes. Kraaiheide, Lavendelheide. maar ook gele Dovenetel en Boswederik zijn hiervan voorbeelden. Overigens kan in plaats van glas ook uitstekend gewerkt worden met niet te dun plastic folie. Hiertegen vindt een sterkere condensvorming plaats dan tegen glas. Het voordeel hiervan is dat bij niet te scherp weer niet behoeft te worden geschermd. Bepaalde soorten kunnen in verband met de kluitvorming beter met een potkluit worden gekweekt (bremsoorten, Groot zonneroosje, Peperboompje e.d.). Het blijkt dat het kweken van veel soorten heemplanten weinig of niet verschilt van de meeste cultuurgewassen. Dat is bij een aantal andere soorten duidelijk wel het geval. Zij zijn moeilijk op de van ouds bekende wijze te vermeerderen. Het betreft vooral de soorten uit specifieke milieus. Duizendguldenkruiden, Gentianen, Beenbreek, Moerashertshooi, Moerasgamander en Parnassia zijn enkele voorbeelden hiervan. Voor deze soorten moeten speciale kweekomstandigheden worden gemaakt. Tenslotte blijven er ook soorten over die niet te kweken zijn, of waarvan het kweken weinig zin heeft, zoals Wintergroen, Wolfsklauw- en Orchideeën soorten. Dergelijke soorten zijn zo specifiek milieugebonden, dat kweken ervan zelden lukt. Als dit in eerste instantie toch lukt, blijkt veelal dat de soort na het uitplanten op de bestemde groeiplaats niet groeit, langzaam in conditie achteruitgaat en tenslotte afsterft. Hier blijft over: ter plekke zaaien in het geschikte milieu. Waar en wat dat is zal vooral ervaring en gevoel moeten zeggen. Gedurende de kweek zijn er een aantal facetten die bijzondere aandacht vragen. Door afwezigheid van concurrentie en door zeer goede groeiomstandigheden op de kwekerij kan het voorkomen dat planten afwijken van de natuurlijke habitus. Het behoeft geen verbazing te wekken als sommige planten zich zwaarder, krachtiger en bloemrijker ontwikkelen dan soortgenoten in het vrije veld. In veel gevallen verandert dit zodra ze op de bestemde plaats in het heempark zijn uitgeplant. Soorten die deze ontwikkeling in sterke mate vertonen kunnen geremd worden door te kweken in voedselarmere grond, door later in het seizoen te zaaien of in een vrij jong stadium van hun ontwikkeling over te planten. Een ander probleem bij het kweken van inheems materiaal is het ontstaan van afwijkingen door natuurlijke mutaties. Spontaan kunnen exemplaren voorkomen met afwijkende bloemkleur, bladvorm e.d. Bijvoorbeeld Maarts Viooltje. Muskuskaasjeskruid. Gewone Agrimonie, Beemdooievaarsbek. en Ruig Klokje met witte bloemen, diverse soorten klokjes met te licht blauwe bloemen of stengelloze sleutelbloemen met donkergele, roze of vuilrode bloemen. Deze exemplaren moeten worden verwijderd om de soort zuiver te houden. Gebeurt dit niet. dan is het mogelijk dat een steeds groter wordend percentage individuen tot deze niet als soort echt te beschouwen exemplaren gaan behoren. Iets anders is het wanneer bij de soort van nature een percentage planten voorkomt met b.v. witte bloemen, zoals Holwortel. Mottenkruid. Toch zal er naar gestreefd moeten worden het percentage bij ons zoveel mogelijk gelijke tred te laten houden met het natuurlijke. Een laatste probleem dat in dit kader aan de orde kan worden gesteld is het niet altijd soortvast blijven van bepaalde soorten. Zoals reeds opgemerkt bij de inrichting van de moerenhoek kunnen onderlinge kruisingen optreden bij die soorten die gemakkelijk bastaarderen. Gevolg: bastaard nakomelingen. Vooral als dergelijke soorten dicht bij elkaar staan. In het vrije veld bastaarderen de meeste soorten binnen hetzelfde geslacht vrijwel niet, ook niet als zij in elkaars directe omgeving groeien. Voorbeelden hiervan zijn bremsoorten, klokjes, heideachtigen, lelieachtigen, grassen en hertshooien. Er zijn echter soorten die het verschijnsel van onderlinge bastaardering vrij geregeld vertonen, b.v. wilgen, viooltjes, toortsen, zeggen. Bastaardering tussen geslachten komt zeer weinig voor. Soorten die op de kwekerij snel onderling bastaarderen moeten niet te dicht bij elkaar gekweekt worden. Bovendien moet uitgegaan worden van soortecht materiaal. Het kan zelfs nodig zijn sommige soorten op verschillende kwekerijen te kweken om dit risico uit te sluiten (Koningskaars. Stalkaars, Zwarte Toorts. Muskuskruid en Vijfdelig Kaasjeskruid. Sleutelbloem. Zwolse- en Ruige Anjer. Klaproos). Wordt dit niet gedaan dan kan als de bastaard nakomelingen fertiel zijn, een en ander leiden tot een populatie met een steeds groter wordend percentage bastaarden. Bastaardering komt vaker voor dan gedacht wordt. Wordt dit verschijnsel te laat onderkend dan kan op den duur het verdwijnen van de echte soort het gevolg zijn. Het kan zelfs noodzakelijk zijn bepaalde soorten alleen vegetatief te vermeerderen.
VII ONDERHOUD
Het dagelijks onderhoud op een heemkwekerij zal weinig verschillen van dat op een vaste planten- en of boomkwekerij. Het onderhoud is intensief, omdat het verwijderen van niet gewenste kruiden (onkruiden) voornamelijk handwerk is. Het is dan ook aan te bevelen een redelijke plant- en regelafstand aan te houden Het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen zal bijna nooit verantwoord zijn. Een schone kwekerij is erg belangrijk omdat met het uitplanten van de gekweekte kruiden ook ongewenste onkruiden (of zaden ervan) kunnen worden overgebracht. Kennis van de kruiden in het kiemplant stadium is van groot belang. Het is moeilijk om in het kiemplant stadium verschillende soorten van elkaar te onderscheiden. Vooral vlak wortelende grassen en berkenzaailingen dienen zo vroeg mogelijk te worden herkend, zodat gewied kan worden zonder al te veel schade aan het zaaibed aan te richten. Ook het tijdig afknippen van uitgebloeide bloemen en het tijdig winnen van zaad zal in dit verband van belang zijn. Eveneens erg belangrijk is het gietwater. Voor gietwater hebben we de keuze uit de volgende mogelijkheden:
– slootwater, voordeel: goede temperatuur, nadeel: kan verontreinigd zijn of te rijk zijn aan voedingsstoffen, regelmatige controle is noodzakelijk.
– leidingwater, nadelen: lage temperatuur en in sommige delen van het land verrijkt met ongewenste chemicaliën. Bovendien is leidingwater duur en in principe wordt het niet voor beregening gemaakt.
– bronwater, nadelen: lage temperatuur en in sommige streken sterk ijzerhoudend,
– opgevangen regenwater, voordeel: goede temperatuur.
[plain]Vervolg[/plain]
Nadeel: kan soms enigszins verontreinigd zijn. Slootwater heeft, mits de kwaliteit goed is. de voorkeur. Opgevangen regenwater kan een goed alternatief zijn. Overigens dient het gieten van planten en zaaisels in de volle grond zoveel mogelijk te worden beperkt. Het schermen tegen teveel zon zal ook onze bijzondere aandacht vragen. Bakken waarin vermeerderd wordt, al of niet onder glas, zullen altijd geschermd dienen te worden. Bij voorkeur wordt schermmateriaal! ruim (b.v. 50cm) boven de bak aangebracht in verband met licht toetreding en een betere warmtewering. Bij scherp weer zal het pas uitgeplante materiaal dankbaar zijn voor afscherming tegen de zon. Als schermmateriaal kan worden aanbevolen: schermmatten, kunststof schermgaas en jute. Wanneer in de directe omgeving van de kwekerij plantstroken met hout van voldoende hoogte aanwezig zijn, kunnen varens, grassen, Goudveil, viooltjes heel goed in de schaduw daarvan worden gekweekt. Veel soorten die we normaal in de schaduw aantreffen kunnen heel goed in de voile zon worden gekweekt, mits de grond permanent voldoende vochtig is, b.v. Gele Monnikskap. Perzikbladig en Breedbladig klokje. Wilde akelei en Veelbloemige Salomonszegel. In de herfst worden maatregelen getroffen voor de komende winter. Vrijgekomen plekken worden gespit. Om op de gewenste hoogte te blijven, wordt bovendien een laag verse grond aangebracht. De vorst werkt structuurverbeterend door het doorvriezen. Bakken, schalen e.d. worden ingepakt en afgedekt tegen strenge vorst met bossen riet. ruig of rietmatten. Kwetsbare soorten in de sortimentscollectie of moerenhoek kunnen ook goed met dennegroen en varenblad gedekt worden. Bij niet vriezend weer wordt het afdekmateriaal verwijderd om broei en te vroeg uitlopen te voorkomen. Op vochtige en natte gronden kan opvriezen een probleem vormen. Het kan dan nodig zijn jonge planten voor de winter op te nemen en te laten overwinteren in de (afgedekte) bak (Wildemanskruid). In het voorjaar kunnen de plantjes worden uitgeplant in de volle grond.
VIII. PERSONEEL
Het resultaat van een heemkwekerij zal voor een groot deel afhankelijk zijn van het personeel dat belast is met het dagelijks onderhoud. Het zullen mensen moeten zijn met “kweekgevoel”, een scherp waarnemingsvermogen, belangstelling, handigheid, inventiviteit, interesse en liefde voor het vak. Geschoold personeel voor dit gedeelte van het hoveniersvak zal niet makkelijk te vinden zijn omdat het huidige tuinbouwonderwijs hiervoor nog te weinig scholingsmogelijkheden biedt. Het zelf opleiden van dergelijke mensen is voorlopig de enige weg. Een dergelijke opleiding zal gericht moeten zijn op het bevorderen van kennis en vooral interesse voor:
1. de wilde plant in zijn natuurlijke omgeving.
2. de milieufactoren zoals bodemtype, bezonning. vochtbehoefte van de plant, zuurgraad.
3. specifieke vegetaties.
4. Nederlandse en Latijnse namen van planten, families en geslachten (determineren).
5. onderkenning van planten in het kiemplantstadium.
6. vermeerderingsmethode (zaad, topstek, houtige stek, wortelstok enz.) en vermeerderingsomstandigheden (stratificeren, nat, vochtig, droog, donker, licht enz.).
Mocht het zelf opleiden van personeel op moeilijkheden stuiten dan kan een beroep worden gedaan op beheerders van heemparken c.q. heemkwekerijen die reeds de nodige ervaring hebben opgedaan. Het gedurende een bepaalde tijd laten stagelopen op een bestaande heemkwekerij behoort tot de mogelijkheden.
IX. SAMENVATTING
Om vraag en aanbod van niet in de natuur verzamelde inheemse planten op elkaar af te stemmen is een samenspraak gewenst tussen handelskwekers en gebruikers.
– De heemkwekerij is specifiek ingericht voor het kweken van inheemse planten, in het bijzonder de kruidachtige. De functie van een heemkwekerij is gericht op het vermeerderen van kruiden, het in voorraad hebben van voldoende planten en op bevordering van kennis, interesse en natuureducatie.
– Voor een eventuele vestigingsplaats van een heemkwekerij dient een afweging te worden gemaakt tussen het bodemkundige aspect, het kostenaspect en het natuureducatieve aspect.
– De inrichting van een heemkwekerij zal in eerste instantie gericht moeten zijn op het creëren van een moerenhoek en een kweekgedeelte. In een later stadium kan worden overgegaan op het aanleggen van een sortimentscollectie of eventueel aanpassingsmilieu’s.
– Ten aanzien van kweekmethodiek kan gesteld worden dat het succes niet afhankelijk is van kostbare voorzieningen. Wel is het noodzakelijk extra aandacht te schenken aan soorten die gemakkelijk bastaarderen. – Afhankelijk van de opzet kan onderhoud op een heemkwekerij variëren van eenvoudig tot intensief. Kennis van planten in het kiemplantstadium is belangrijk.
– Ten aanzien van het personeel kan gesteld worden dat kennis en interesse belangrijk zijn voor goede resultaten. Het huidige tuinbouwonderwijs biedt voor dit vakgebied nog te weinig mogelijkheden. Het zelf opleiden is voorlopig de enige weg.
LITERATUUR
B. J. Galjaard
- Heemkruiden in Amstelveen” Groen no. 8-1978.
———————————————————————-
J. Landwehr
- Geschiktheidslijst van wilde planten voor heemparken, bloemenweiden, bermen e.d.”. Uitg. Dienst voor Plantsoenen, Sport. Jeugd en Recreatie te Amstelveen. J. Landwehr – C. Sipkes
———————————————————————-
- Wilde plantentuinen”. Uitg. I.V.N. Amsterdam.
———————————————————————-
Dr. G. Londo
- Vraag naar kwekerijen van inheemse planten”. Groen no. 10-1978